Reis mee met Huysmans, te voet, per trein, boot of terkschuit, naar het labyrintische Amsterdam (met de eindeloze grachten, de verrukkeijke musea, de donkere kroegjes, de talloze schepen en een sigaar van Hajenius), het dromerige Haarlem (de schilderijen van Frans Hals, de Sint-Bavo, Teylers Museum en een tulpenbol van 13000 gulden), het weinig opwindende Den Haag (de smerige, maar letterlijk schilderachtige jodenbuurt, het bos en het strand van Scheveningen) en het bedrijvige Zaandam (het Tsaar Peter-huisje-volksverlakkerij!).
Met gevoel voor humor beschrijft Huysmans de Hollandse gewoonten, de steden, het landschap en de schilders. Verbazing, afschuw en bewondering wisselen elkaar af. Eten en drinken beslaan hier een groot deel van de dag en de verschillende gerechten stemmen de Fransman niet direct vrolijk. Hollanders zijn overdreven proper, iets te dik, iets te blond, in hun cafés zie je geen hand voor ogen, maar hun schilders zijn onovertroffen! De doeken van Rembrandt, Van der Helst, Flinck, Ruysdael, Steen en vele anderen worden met liefde besproken.
Holland op zijn smalst en op zijn breedst, voor wie meer wil weten over ons land in de negentiende eeuw-en over een beetje zelfspot beschikt.
 
Joris-Karl Huysmans (1848-1907) had een Franse moeder en een Nederlandse vader. In 1876 zocht hij zijn Nederlandse familie op en schreef daarover in Le Musée des Deux-Mondes en bijna tien jaar later nog eens in de Revue illustrée. Pas enkele jaren geleden werden beide teksten in boekvrm uitgebracht. Huysmans werd wereldberoemd met zijn roman À rebours (Tegen de keer).