Meer dan een kwart eeuw werkte Hermann Hesse aan de totstandkoming van Fabuleuze vertellingen. Toen het boek in 1935 verscheen, verklaarde hij de dag van publicatie tot een van de mooiste dagen uit zijn leven.

De verhalen in Fabuleuze vertellingen gaan over de meest uiteenlopende zaken. Hesse vertelt over de wereld van de Tibetaanse legenden, over de middeleeuwse franciscanen en over het leven van de dichter Eduard Mörike in de Zuid-Duitse universiteitsstad Tübingen, waar hij zelf enige jaren in een boekhandel had gewerkt. De reis door Hesses wereld voert verder door Umbrië, het Zwabenland - zijn geboortestreek - , Venetië en Berlijn.

Hesse mocht terecht blij zijn met zijn boek: in de bundel komen al zijn schrijverskwaliteiten het best tot uitdrukking. Melancholie en zelfreflectie worden afgewisseld door ironie, komedie en zelfspot, en Hesse slaagt er op wonderbaarlijke wijze in bij elk verhaal de passende tongval en stijl weer te geven.